Blog #19: Zijn grootste feest

Meneer De Sosa stond elke ochtend op met zware ledematen, een lijf dat niet wilde en een storm van beelden van zijn vrouw die hij niet kon redden, tien jaar geleden. Elke dag werd hij wakker met nachtmerries die hem de hele dag bleven achtervolgen in de vorm van flashbacks. Hij had gefaald, voelde hij en kon zichzelf dit niet vergeven. De Sosa was een trotse en sterke man.

Hij probeerde zich te verhongeren en met zijn doorzettingsvermogen lukte dit tot hij zo verzwakt was, dat ze hem naar het ziekenhuis brachten waar hij voeding kreeg toegediend. Poging mislukt. Hij probeerde zich te verhangen, maar vond de knoop om zijn nek te onaangenaam. Hij probeerde drugs, maar dit beviel hem niet. Doodgaan lukte niet zomaar, niet voor deze man. De laatste jaren sleet hij voornamelijk zwijgzaam zijn tijd door in diverse psychiatrische klinieken. Hij hield afstand van medecliënten, behandelaren en zijn begeleiders.

Maar langzaam ontstond er contact tussen hem en mij. Door mijn ervaring met stervenden werd ik zijn gesprekspartner over zijn doodswens en vroeg hij aan mij of ik zijn persoonlijk begeleider wilde zijn. Zo begon onze band die ruim vijf jaar duurde.

Een paar jaar geleden zaten we op een terrasje nadat we weer nieuwe biebboeken hadden gehaald. Ik had hem aan het lezen gekregen en aan het wandelen, op weg naar herstel hoopte ik. We bestelden koffie en een stuk Red Velvet taart; zijn favoriet. Met zijn mannelijke kop, korte antwoorden en iets te grote neus straalde hij autoriteit uit. Hij hoefde niet om suiker te vragen, alleen een knik naar zijn koffie en een kort: ‘suiker,’ deed de bediening gelijk lopen.

‘Als er een boek over jouw leven werd geschreven,’ vroeg ik. ‘Hoe zou het dan heten?’
Hij keek mij triomfantelijk aan en zei: ‘Kakkerlak.’
‘Hoezo dat?’ Vroeg ik hem.
‘Als er een atoombom valt zijn kakkerlakken de enige die dat kunnen overleven. Ik ben een kakkerlak, ik overleef alles.’

Hij had de ‘Vredige Pil’ besteld van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie (NVvE). Een boek met allerlei methoden om een vredige dood te kunnen sterven. Met slaagkans in percentages erbij. Samen namen we de diverse methoden door en waar hij niet verder nadacht dan alleen over zijn eigen dood, kwam ik met kritische vragen.

‘Wie gaat je dan vinden als je deze methode doet?’

Of: ‘Je kan het mij niet van tevoren vertellen, want dan moeten we als kliniek ingrijpen en jou ervan weerhouden.’

Ik hield regelmatig ruggenspraak met de behandelaren en dat zei ik hem ook; ik kan niks geheimhouden, want dat is mijn zorgplicht. Dat accepteerde hij. Ergens hoopte ik dat door contactopbouw, vertrouwen, openheid en een portie professionele liefde, de tijd en diverse behandelingen zijn lijden verlicht kon worden. Maar zijn wond was koppig en trots, net als hemzelf. Ze wilde absoluut niet helen. Een laatste redmiddel: ik haalde God erbij.

Theo, onze geestelijk verzorger vanuit christelijke gronden, klopte aan zijn deur. Wekenlang doorwroetten zij de bijbel op zoek naar woorden van verlossing tot het laatste woord gelezen was, maar ook dit heelde hem niet. Wel vond De Sosa een nieuw maatje dat niet meer van zijn zijde week en had hij weer iets extra’s om wekelijks naar uit te kijken.

De Sosa had een plan: Als hij vijftig was kon hij misschien euthanasie krijgen via de Levenseindekliniek. Ik hielp hem bij de aanmelding. We gingen samen naar de intake op een kantoor vlakbij het centraal station van Haarlem, dat ‘Exhilarate your bussinesss’ heette. Op weg naar de afspraak had hij een paniekaanval in de trein, zo bang was hij om afgewezen te worden. Die dag werd zijn eerste stap op weg naar genade; een lange weg nog bleek. Hij moest nog diverse behandelingen volgen en als er dan nog uitzichtloos lijden voor hem zou zijn kreeg hij groen licht om euthanasie te krijgen.

Nu twee jaar later is het zover: Hij mag gaan. Hier bij hem thuis. Ik kijk naar hem. Hij heeft zich feestelijk gekleed en hij ziet er verdomd goed uit. Vijf jaar lang zag ik hem zichzelf voortslepen in zijn joggingbroek met vale shirt, maar nu zit hij in een nette blouse met bijpassende zomerbroek en met zijn gebruinde kop lijkt hij blakend van gezondheid. Het lijkt alsof hij net van een luxe jacht afkomt, maar niet is minder waar; hij drinkt zijn allerlaatste biertje. Theo en ik drinken een biertje mee, terwijl er vrolijke zigeunermuziek door zijn appartement heen klinkt. Het is een feestje en hij is omringd door zijn dierbaren, precies zoals hij het wilde. De bel gaat. Ze zijn er.

Hij straalt en tegelijkertijd is hij doodop. Met gesmoorde stem zegt hij:
‘Ik ben zo dankbaar dat ik dit met jullie heb mogen meemaken… Dat ik nog zoveel liefde heb mogen ontvangen. Dat had ik nooit verwacht.’
Als hij mijn gezicht ziet zegt hij:
‘Wees blij voor me,’ en zijn glimlach breekt door, ‘ik ga naar het grootste feestje van mijn leven.’ Ik slik.

Blijkbaar kunnen kakkerlakken toch dood…