Blog #18: Wie is er van hout?

‘Ik wil het graag wat aan de dikke kant’ zegt Bram tegen me.
‘En met twee suiker?’ Hij grijnst naar me. ‘Ja, dat heb je goed onthouden.’

Terwijl ik de Brinta meng zie ik Ferdie, een robuuste man met rood haar en grote handen aan een van de tafeltjes zitten. Hij mompelt in zichzelf of hij praat met stemmen in zijn hoofd. In deze kliniek is vaak dat laatste het geval. Ik geef Bram zijn pap op een dienbord aan en zie dat Ferdie zijn hoofd op de tafel legt. Terwijl ik voor de cliënten die voor mijn toonbank staan brood op de borden doe, melk inschenk en vriendelijk ‘eet smakelijk’ wens, observeer ik hem. Sterker nog, ik lees hem. Zijn bewegingen vertellen mij over wanhoop, boosheid en onrust.

Op het moment dat er niemand meer in de eetzaal is roep ik hem vanaf de balie. ‘Gaat het wel goed met je, Ferdie?’. Hij schuift woest zijn tafeltje van zich af en kijkt mij vlammend aan.
‘Nee! Het gaat niet goed!’ Zijn stem knalt door de ruimte heen. ‘Ik heb ruzie met Marloes. Verdomme!’ Hij spuugt de woorden uit.
Geen idee wie Marloes is, maar het leek me niet het juiste moment om daarnaar te vragen.
‘Ja, ze zegt steeds dat ik niet mag eten, dat ik het verkeerd heb gedaan! Ik ben de hele nacht op geweest en ik heb liggen piekeren. Potverdomme!’ Schreeuwend schopt hij tegen een stoel aan die vlakbij staat. Verderop bij de receptiebalie zie ik Klaas naar ons kijken en we maken oogcontact. Ik gebaar dat ik het onder controle heb. So far. Wel fijn dat er een collega stand-by staat voor het geval Ferdie het interieur gaat slopen. Iets waar hij om bekend staat. Hij is daardoor al meerdere keren naar een kliniek met meer beveiliging uitgeplaatst. In de medicatiekamer ligt er een lorazepam voor hem klaar, weet ik.

‘Die klote bewindvoerder! Ik heb geen geld om naar haar toe te gaan, hij wil me niet extra geld geven. Ze is boos omdat ik haar verjaardag ben vergeten. Ik mag niet meer eten, als straf.’
Soms zijn we dagelijks bezig om een cliënt te motiveren met eten, omdat een van de stemmen zegt dat het niet mag. Of we moeten steeds hun toilet doorspoelen, omdat een stem dit verbiedt. Soms staan we klaar met kalmeringsmiddelen. Misschien soms wat te snel. In herinnering van het boek ‘Wie is van hout,’ van Jan Foudraine ben ik voorstander van het contact aangaan van mens tot mens. Iets waar ons team van kliniek Sporenburg goed in is.

Hij legt zijn hoofd hard neer alsof het een blok beton is.
‘Verdomme!’
Ik smeer twee boterhammen met pindakaas, pak een beker melk en loop beheerst naar hem toe. Hij kijkt me verbaasd aan.
‘Ik kom even bij je staan. Ik zie dat het niet goed met je gaat.’
Plots ziet hij eruit alsof hij elk moment in huilen uit kan barsten. Ik leg rustig mijn hand op zijn schouder, iets wat ik normaal niet zo snel doe bij cliënten. Coronaregels ten spijt. Hij begint te huilen. Zijn hele lijf schudt.
‘Ik wist niet dat je zo aardig was’ zegt hij wanneer alle spanning er een beetje uit is. Zijn ogen staan zachter nu, de boosheid lijkt verdwenen. Ik pak het bord met de boterhammen en schuif het naar hem toe.
‘Hier, je moet echt wat eten, je bent de hele nacht op geweest. Je zal moe zijn en trek hebben.’
Hij kijkt me dankbaar aan en pakt het brood. Tussen de happen door schudt hij af en toe met zijn hoofd, maar hij blijft eten alsof hij dagen niet gegeten heeft. Als hij alles op heeft ontsnapt er een diepe zucht.

In herinnering van het boek van Jan Foudraine, ‘Wie is er van hout?’ (1971)

In verband met privacy zijn de namen en sommige situaties in deze blog gefingeerd.